Na een kleine week Kigali begint zich een soort routine af te tekenen. Bij het krieken van de dag, zo rond kwart voor vijf, wordt ik wakker geschreeuwd voor het ochtendgebed. De moskee staat om de hoek en heeft een fantastische geluidsinstallatie. Ik doe niet aan een ochtendgebed, hooguit aan schietgebedjes. Wel ga ik uit bed om te kijken of de boiler in de gang aan staat, anders is er deze ochtend zeker geen warm water, ALS er water is.
Na de koffie maak ik een lijstje van dingen die moeten gebeuren die dag. Als freelancer moet je alles tegelijk doen: je moet dingen meemaken, horen en zien om er over te kunnen schrijven. Om die dingen te kunnen meemaken, horen en zien moet je bedenken wat je wilt meemaken, wie je wilt spreken, waarover je precies wilt schrijven, en afspraken maken om dat ook te realiseren. Verder moet je een werkende computer met internetverbinding hebben, een paar telefoons en minstens een fotocamera en al die apparaten moeten constant worden opgeladen, anders doen ze het niet op het moment dat je ze het meeste nodig hebt. Zucht.
Als ik denk alles te hebben genoteerd, stuur ik een groet naar mijn twittervrienden en maak ik een eerste stukje. In dit geval is dit het stukje; ik had bedacht iets over mijn dagelijkse routine te vertellen. Rond half acht is het water opgewarmd, ALS er water is en zet ik de kraan aan.
Maar nu neemt mijn routine stukje een andere wending. Weg met de routine, mijn boosheid over
het ontbreken van water krijgt de overhand. Want zojuist de kraan opengedraaid
en WEER GEjjjEN WATER. Nu ga ik de receptie in niet mis te verstaan Frans en
Engels laten weten wat ik er van denk! Ik bel het nummer, maar niemand neemt
op. Dan maar naar beneden de receptionist vis-a-vis op hoge toon zeggen wat ik
wil. Ik wil water! Je veux de l’eau, I want water.
De goede man glimlacht breed. Bien sûr madame. Tout suite! Ik weet wat tout suite betekent en ga eerst maar de New Times kopen en ontbijten.
Ik eh ... heb water. Kan er iemand komen om het op te dweilen?