SpinozaKracht 2.0



Jan van den Brink, architect en huisvester pur sang, -zeer betrokken bij het Oude Centrum in Den Haag- vroeg mij om een hoekje van mijn website. 

Wie ben ik om hem dat hoekje niet te geven! Bij deze. En Ivan Illich was voor Jan destijds een inspirator.



Visie op Het Oude Centrum in Den Haag, voor en door bewoners gemaakt.

SpinozaKracht 2.0

Er hoort bij SpinozaKracht een keurig overzicht van alle voorstellen. 

Het excel-overzicht bestaat uit drie tabbladen: kort, middel en lang.


------------------------------------------------------

En nog even een lesje …. Hoe was het ook weer

HOE MEN HUISVESTEN VAN WONEN KAN ONDERSCHEIDEN

Ivan Illich

Verschenen in The CoEVOLUTÍON  QUARTERLY, nr.  41, voorjaar 1984. Vertaald door René Disseldorp met toestemming van de schrijver. RIW-nieuwsbrief 1985

Wonen is menselijk. Wilde  dieren hebben nesten, vee staat in stallen, rijtuigen passen in remises en  auto's in  garages. Alleen mensen kunnen wonen. Wonen is een kunst. Iedere spin heeft de aangeboren drang om het web te spinnen dat bij zijn soort hoort. Spinnen zijn, net  als alle andere dieren, door  hun genen geprogrammeerd. De mens is het  enige dier dat  een kunstenaar is, en de kunst van het wonen vormt een onderdeel van de kunst van het leven.  Een huis is noch nest, noch garage.

Net  zoals Engelsen "to live"  kennen, gebruiken de meeste talen "leven" in de betekenis van "wonen". Als je de vraag stelt "Waar  woon je", dan vraag je  naar de  plaats waar je  dagelijks bestaan vorm geeft  aan de wereld. Vertel  me hoe je woont, en ik  zeg je wie je bent.  Deze gelijkstelling van  wonen en leven gaat terug naar de tijd dat de wereld nog  bewoonbaar was en de mensen be-woners waren. Wonen betekende toen het  wonen in de  “eigen sporen", het dagelijks leven  de lijnen  en punten  van je levensloop in het landschap laten vastleggen. Dit kon in steen geëtst  worden door  de opeenvolgende generaties, of voor iedere regentijd  opnieuw geschetst worden met wat riet en bladeren. De woonsporen van de mens waren net zo vergankelijk als de bewoners van  deze sporen. Woningen waren nooit af als  men er in trok, dit in tegenstelling met de, hedendaagse "consumptiehuizen" die al beginnen te vervallen op de dag dat  ze in gebruik genomen worden. Een tent moest dagelijks  gerepareerd worden, men moest hem opzetten,  spannen en weer afbreken.  Het uiterlijk  van een hofstede groeit met zijn bewoners mee: men kan  vaak al  van een  afstand zien of de kinderen getrouwd zijn, of dat  de ouders al gestorven zijn. Het bouwen gaat door, van mensenleven tot  mensenleven; rituelen  markeren de belangrijke stadia: er  kunnen generaties liggen  tussen het leggen  van de eerste  steen en het bereiken  van het  hoogste punt. Een wijk van een stad is ook nooit af; tot in de  achttiende eeuw  verdedigden de bewoners van de volkswijken hun eigen  woonkunst door zich te verzetten tegen de verbeteringen die de architecten hen wilden opdringen.  Wonen is een onderdeel van die morele  economie die  E.P. Thompson  zo treffend beschreven heeft.  Deze economie bezweek voor de brede  avenues van de koningen ("Avenues Royales") die  de buurten in  stukken hakten in naam van orde, hygiëne, veiligheid en decorum. Ze bezweek voor de politie die in de negentiende eeuw de straten van een  naam en de huizen van een nummer voorzag. Ze bezweek voor de  vakmensen die riolering en  regulering brachten. Ze werd bijna verstikt door de  voorspoed die voor iedereen het recht op  een eigen garage en tv verheerlijkte.

Wonen is een activiteit die buiten het bereik van de architect ligt, en dit niet alleen omdat het een volkskunst is; niet alleen omdat het doorgaat in golfbewegingen die buiten zijn  controle vallen; niet alleen omdat het  een gevoelige ingewikkeldheid heeft die achter de  horizon ligt van de rechtlijnige biologen en systeemanalisten; maar vooral omdat er  geen twee gemeenschappen op dezelfde manier wonen. "Bewonen" en 'habitat"  betekenen bijna hetzelfde. Iedere persoonlijke architectuur (om de term van de antropologen te gebruiken) is net zo uniek als de moedertaal. De kunst  van het  leven in zijn totaliteit - dat we liefhebben  en dromen, lijden en sterven – zorgt ervoor dat iedere levensstijl  uniek is. En  daarom is deze kunst veel te ingewikkeld om onderwezen te worden met de methoden van  Comenius of Pestalozzi, door een onderwijzer of de tv. Het is een kunst die  men zich  eigen zal  moeten maken. Iedereen wordt bouwer van zijn  eigen bouwwerken en spreker  van de moedertaal  door op te  groeien, door  van de ene inwijding naar de volgende te gaan' op weg een bewoner of  bewoonster te worden. Daarom  vormen de Cartesiaanse drie-dimensionale, homogene ruimte waarin de architect bouwt, en de persoonlijke ruimte die door het bewonen ontstaat twee verschillende soorten ruimte. Architecten kunnen alleen maar bouwen. Persoonlijke  bewoners genereren de axioma's van de ruimten die zij  bewonen.

De eigentijdse consument van woonruimten woont topologisch gezien in  een andere wereld. De  "coórdinaten" van de volkshuisvestingsruimte waarin hij zichzelf plaatst zijn  de enige wereld die hij ervaren heeft. Hij kan onmogelijk geloven dat de  veehoedende Peul, de in rots wanden wonende Dogon, de vissende  Songhai en de  Bobo-landbouwers in  heterogene ruimten wonen die precies in dat  landschap passen, zoals waargenomen is door de  meeste ecologen. Voor “de  moderne gehuisveste is  een mijl  een mijl' en na elke mijl kan er geen ander zijn, omdat de wereld  geen centrum heeft.  Voor de bewoner is het centrum van de wereld de plaats waar hij woont,  en dan kan l5 kilometer  stroomopwaarts veel dichter . bij zijn dan één kilometer de woestijn in. Volgens vele  antropologen vervormt de cultuur van de bewoner zijn visie. In feite bepaalt deze de kenmerken van de ruimte  die hij  bewoont.

De  gehuisveste heeft veel van zijn kracht tot bewonen verloren.  Voor hem is  de noodzaak om onder een dak te  slapen veranderd in een  door de cultuur  bepaalde behoefte. Voor hem is de vrijheid  van wonen onbetekenend geworden. Hij heeft behoefte aan het recht een aantal vierkante meters bebouwde ruimte  op te eisen. Voor hem is de kunst van het leven verbeurd verklaard: hij heeft geen behoefte aan de kunst van het  wonen omdat hij toch een flat  nodig heeft; aan de kunst van het lijden'  omdat hij rekent op medische hulp, en waarschijnlijk nooit over de kunst van het sterven  nagedacht heeft.

De gehuisveste leeft in  een wereld die  hard gemaakt is. Hij kan net zo min  een pad banen op de grote weg, als dat hij een gat in een muur kan maken. Hij gaat door het leven  zonder ook maar een spoor achter te laten. De  tekens die hij achterlaat worden als beschadigingen opgevat - slijtage. Wat hij wèl achterlaat wordt als afval opgeruimd. Het milieu, dat eerst  een gemeenschappelijke buitenruimte was om te bewonen, wordt nu gedefinieerd als  een hulpbron voor de productie van garages voor mensen, verbruiksartikelen en auto's. Huisvesting verschaft hokjes waarin  huisvestingsconsumenten ondergebracht worden. Zulke  huisvesting wordt voor hen gepland, gebouwd en ingericht. In  je eigen huis te mogen "wonen" wordt gezien als een bijzonder privilege: alleen de rijken mogen een deur verplaatsen of een spijker in de muur slaan. Aldus wordt de persoonlijke  woonruimte vervangen door de homogene ruimte van de "garage". Woonwijken zien er hetzelfde uit van Taiwain tot Ohio, en van Lima tot Peking. Overal vindt  men dezelfde  garage voor  de mens -  kasten om de arbeiders 's nachts op te bergen, makkelijk voor zijn vervoermiddel. Bewoners die ruimten bewonen die zij voor zichzelf passend maken zijn vervangen door gehuisvesten die ondergebracht worden in gebouwen die voor hen neergezet zijn: terecht staan zij  geregistreerd als  huisvestingsconsumenten met recht op huurbescherming en huursubsidie. In de meeste samenlevingen is het  ondergebracht worden een teken van ellende: de wees wordt in huis genomen' de pelgrim  onderdak verschaft,  de veroordeelde in  de gevangenis gezet, de slaaf opgesloten' en de soldaat,  maar dat pas sinds  de achttiende eeuw' ingekwartierd in barakken.  Voor die tijd moest zelfs het  leger zijn eigen huisvesting regelen in de vorm van tenten.  De industriële maatschappij is de  enige die probeert elke burger tot  een gehuisveste te reduceren die ondergebracht moet worden, en op die manier vrijgesproken wordt van  de plicht tot die sociale  en gemeenschappelijke activiteit die ik  wonen noem. Zij die er tegenwoordig op staan om hun vrijheid te gebruiken om zelf hun wonen te regelen zijn of zeer welgesteld' of worden als devianten behandeld. Dit geldt zowel voor degenen die  de wens tot  wonen nog niet is afgeleerd door de zogenaamde "ontwikkeling", als voor degenen die willen breken met het  vaste patroon en zo nieuwe manieren van wonen willen zoeken  die het industriële  landschap weer bewoonbaar zouden maken - tenminste in zijn scheuren en zwakke plekken. Zowel de niet-ge moderniseerde als de post-moderne verzetten zich tegen het verbod van de maatschappij op het opkomen voor eigen ruimte, en zij zullen rekening  moeten houden met de politie die tussenbeide komt  vanwege de overlast die zij ver oorzaken. Zij  zullen bestempeld worden als binnendringers, illegale bewoners, anarchisten en lastposten, afhankelijk van de  omstandigheden waaronder zij  aanspraak maken op hun vrijheid van wonen: zoals de indianen die  braakliggend land in Lima bezetten  en er zich vestigen:  zoals de "favellados" in Rio de Janeiro, die zich  weer vestigen op de heuvel waar ze net door de politie zijn afgezet,  na er 40 jaar  gewoond te hebben; zoals  de studenten die de  moed hebben om ruïnes in het Berlijnse Kreuzberg om te toveren in hun  woning; zoals de Puerto  Ricanen die  weer binnendringen in de dichtgemetselde en uitgebrande gebouwen in het zuidelijke gedeelte van de Bronx. Ze zullen allemaal weer verwijderd worden, niet zozeer vanwege de schade die ze de eigenaar van het  pand berokkenen, of omdat ze de  gezondheid of rust van  hun buren bedreigen, maar vanwege hun uitdaging  aan het maatschappelijke axioma dat een burger definieert als een eenheid die  een standaard-garage  nodig heeft.

Zowel de Indiaanse stam die verhuist van de Andes  naar de voorsteden van Lima, als  de wijkraad in  Chicago die zich losmaakt van het  Gemeentelijk Bureau Huisvesting dagen het nu heersende model van de burger als Homo  Castrensis, de ingekwartierde mens' uit. Maar met hun  uitdagingen roepen de nieuwkomer  en degene die zich losmaakt,  tegengestelde reacties op. De Indianen kunnen  behandeld worden als wilden die  waardering voor de moederlijke zorg  van de staat voor  hun onderdak bijgebracht moet worden.

Degene die zich losbreekt uit het vaste patroon is veel gevaarlijker: hij getuigt van de castrerende effecten  van die stedelijke moederlijke omhelzing. In tegenstelling tot de wilde daagt deze ketter het axioma  van het burgerlijk geloof uit dat aan alle huidige ideologieën'  die aan  de oppervlakte  bezien in tegenstelling zijn, ten  grondslag ligt. Volgens dit axioma heeft de burger als Homo Castrensis behoefte aan het verbruiksartikel dat men  "onderdak" noemt zijn recht op  onderdak staat in de wet geschreven. Degene die zich los wil maken bestrijdt dit recht niet, maar hij maakt wel bezwaar  tegen de feitelijke omstandigheden waaronder het recht op onderdak in strijd is met de vrijheid van wonen. Als deze vrijheid aangetast wordt, ziet  degene die zich losmaakt dat als  waardevoller dan het verbruiksartikel onderdak' dat per definitie schaars is. Het conflict tussen  persoonlijke en  economischewaarden blijft echter niet beperkt tot  de ruimte binnen het huis. Het zou  een vergissing zijn de effecten  van het  wonen tot het interieur te  beperken; wat buiten het huis ligt wordt net zo goed gevormd door het wonen, zij het op een andere manier. Er bevindt zich bewoonde ruimte aan beide zijden  van de drempel;  de drempel is als het draaipunt van  de ruimte die door wonen gecreëerd wordt. Aan de  ene kant ligt het huis en aan de andere kant ligt de  gemeenschappelijke buitenruimte: de ruimte die huishoudens bewonen is openbaar; eerder van de groep dan van alle individuele leden van de groep. Evengoed  als er geen twee gemeenschappen dezelfde woonstijl hebben' kunnen er ook geen twee op dezelfde manier gemeenschappelijke buitenruimte  hebben. De gewoonte bepaalt wie  de buitenruimte mag,  en wie de buitenruimte moet gebruiken, en hoe, wanneer en waar. Net zoals het huis in zijn vorm het ritme en de mate van gezinsleven weerspiegelt, vormen de gemeenschappelijke buitenruimten het spoor van de  gemeenschap. Er kan geen wonen zijn zonder  de bijbehorende gemeenschappelijke buitenruimte. Het duurt  een tijdje voordat de immigrant onderkent dat de grote wegen noch straten, noch  paden zijn, maar alleen hulpmiddelen gereserveerd voor vervoer. Ik heb  vele Puerto Ricanen gezien die in New York  aankwamen en jaren  nodig hadden om uit te  vinden dat trottoirs geen delen waren van pleinen. In heel Europa zetten Turken hun stoelen, tot wanhoop van Duitse bureaucraten, op straat neer voor een praatje, voor een weddenschap, om zaken te  doen, om koffie te drinken, of een stalletje op te zetten.  Men heeft tijd nodig om afstand te nemen van de  gemeenschappelijke buitenruimte, om te realiseren dat het verkeer net zo dodelijk is voor  de zaak als roddel buiten de zaak. Voor de moderne  huisvestingsconsument vervangt het  onderscheid tussen privé en openbare ruimte niet het traditionele onderscheid tussen het  huis en de gemeenschappelijke buitenruimte zoals die  benadrukt wordt door de drempel,  maar doet  deze juist teniet. Vat huisvesting als verbruiksartikel echter  aangericht heeft aan het milieu is tot nu toe nog niet  onderkend door  onze ecologen.  De ecologie fungeert nog steeds als ondergeschikte of tegenhanger van de economie. De politieke ecologie zal  pas radicaal en effectief worden als zij onderkent dat de vernietiging van de  gemeenschappelijke buitenruimte door die omzetting tot  economische hulpbron, de milieufactor is die de kunst van het  wonen verlamt.

Een bewijs voor  de vernietiging van  de Gemeenschappelijke buitenruimte is  de mate waarin onze wereld  onbewoonbaar is geworden. Met het toenemen van het aantal  mensen maken we het milieu  paradoxaal genoeg  onbewoonbaar. Net nu er meer mensen behoefte  hebben aan echt wonen, is de oorlog tegen het persoonlijke wonen zijn laatste fase ingegaan en worden mensen gedwongen huisvesting te  zoeken die  schaars is. Een generatie geleden betoogde Jane Jacobs treffend dat in traditionele steden de kunst van het  wonen en de levendigheid van de  gemeenschappelijke buitenruimte toenemen als de steden groeien of wanneer de mensen dichter op elkaar  gaan wonen. En toch zijn er bijna overal in de wereld  gedurende de afgelopen 30 jaar krachtige  middelen gebruikt om de eigen  woonkunst te verkrachten, en daardoor een steeds nijpender gevoel van schaarse woonruimte  te creëren.

Deze industriële verkrachting van de gemeenschappelijke buitenruimte is niet minder grof dan het vergiftigen van het water. Het binnendringen in  deze laatste  enclaves van wonen door de huisvestingsprogramma's is niet minder  schadelijk dan het veroorzaken van smog. Dit zich steeds maar herhalende juridische  vooroordeel ten gunste  van het recht op huisvesting, telkens wanneer deze eis in strijd is met de vrijheid nieuwe manieren  van wonen uit te proberen, is net  zo repressief als de wetten die  de levensstijl van het "kinderen  voortbrengende" paar afdwingen. Het moet echter gezegd worden. Lucht, water  en alternatieve  samenlevingsvormen heb- - ben hun  beschermers gevonden. Scholing wordt aangeboden en ze krijgen  banen van  de bureaucratieën. De vrijheid van  wonen en  de bescherming van een  bewoonbaar milieu blijft voorlopig de zorg  van burgerbewegingen die  een minderheid vormen; en zelfs  deze bewegingen worden maar al te vaak aangetast door architecten  die hun  doelstellingen niet  goed begrijpen. Het  "zelf-bouwend wordt alleen maar  als hobby gezien, of  als een troost voor  de krottenwijken. De terugkeer naar het landelijke leven wordt als romantiek bestempeld. Visvijvers en  kippenhokken in de  binnenstad worden als iets leuks gezien. Buurten die "functioneren” worden overstroomd door goed-betaalde sociologen tot het moment dat ze niet meer functioneren.  Het kraken  van huizen wordt  beschouwd als burgerlijke ongehoorzaamheid, en krakers die  huizen opknappen als een aanklacht  voor meer en betere huisvesting. En dit alles kan tot op  zekere hoogte waar zijn.  Op het  gebied van de huisvesting, net als op het gebied van het  onderwijs, medicijnen, vervoer of begrafenis, zijn degenen die losbreken geen puristen. Ik ken een  gezin dat  een paar geiten  hoedt in  de Appalachen  en ’s avonds met een op batterijen  werkende computer werkt. Ik ken een kraker die  een dichtgemetselde woning in Harlem opengebroken heeft en zijn dochters naar een particuliere school stuurt.

Maar  noch spot,  noch een  psychiatrische diagnose zullen  degenen die zich  losmaken doen verdwijnen. Ze  hebben het geweten van de Calvinistische verloren  en hebben  nu hun eigen soort sarcasme en politieke  vaardigheid. Hun eigen ervaring zegt dat ze meer  genieten van de kunst  van het leven  door echt te wonen, dan dat ze  van het gerief genoten dat ze verlaten hebben. En ze worden  steeds vaardiger in het met krachtige gebaren af wijzen van de axioma’s over de Homo Castrensis waarop de industriële  maatschappij gedeeltelijk  steunt.

En er zijn andere  overwegingen die het  terugwinnen van ruimte om te wonen  nu redelijk doen lijken. Moderne methoden, materialen, en machines maken het zelf-bouwen zoveel  eenvoudiger voor de burger en minder  vermoeiend dan vroeger. De toenemende  werkeloosheid verwijdert het stigma asociaal te zijn als men het bouwwerk zelf uitvoert. Steeds vaker  moeten geschoolde  bouwvakkers hun vak  helemaal opnieuw leren om het als werkloze te kunnen uitoefenen op een manier die zowel nuttig is voor henzelf als  voor de gemeenschap. De grove inefficiëntie van de  gebouwen die in de  jaren zeventig neergezet zijn  doen veranderingen die vroeger  ondenkbaar zouden zijn  geweest minder afschuwelijk lijken,  en soms zelfs redelijk' voor de buren die een paar jaar  geleden nog Geprotesteerd zouden hebben. Ervaringen uit de Derde Wereld  stemmen overeen met ervaringen uit het zuidelijke gedeelte van  de Bronx. Terwijl hij campagne voerde voor de verkiezingen' verklaarde de president van Mexico rechtstreeks: "de Mexicaanse economie  kan noch nu, noch  in de toekomst huisvesting verschaffen voor het grootste gedeelte van haar burgers. De enige manier waarop alle Mexicanen prettig  gehuisvest kunnen worden zal via bepaalde voorzieningen in  de wetten zijn  en het verschaffen van materialen die elke  Mexicaanse gemeenschap in staat stellen zichzelf beter  dan ooit tevoren  te huisvesten".

Wat hier voorgesteld wordt is iets  enorms: het feit dat  een natie zich losmaakt  van de wereldmarkt van  huisvestingseenheden. Ik geloof niet dat een Derde  Wereld land dit  kan doen. Zolang een land zich als onderontwikkeld  beschouwt, baseert het zich  op westerse modellen, of deze nu kapitalistisch of socialistisch zijn. Ik  kan niet geloven dat zo'n land zich echt los kan maken áls natie van de ideologie waarvoor de wereldmarkt van huisvestingseenheden slechts een symbool is -  de ideologie van de Homo Economicus, wiens behoeften als "ingekwartierde mens" slechts  één bewijs zijn van zijn onmacht'

Ik geloof dat  de vrijheid tot wonen'  en het verschaffen van de mogelijkheden om deze keuze te verwezenlijken, zowel wettelijk als materieel, onderkend dienen te worden in de landen die "ontwikkeld" zijn' Hier kan degene die zich losmaakt met veel meer overtuiging en precisie betogen waarom hij de voorkeur geeft aan deze vrijheid in plaats van  aan het recht op een garage. Laat hem dan pas naar  Mexico kijken om te leren wat adobe  kan betekenen.

En de argumenten, die aan het herstel van de persoonlijke macht om te wonen de  voorkeur geven boven de machteloze  aanspraken op het opbergen van personen, nemen toe. Zoals we gezien hebben zijn ze in overeenstemming met de richting die de  ecologische beweging neemt als onder de vleugels van de economie uitkomt, de wetenschap van schaarste en overvloed. Ze zijn in overeenstemming met een radicale technologie-analyse die  onderscheid maakt tussen  gereedschap dat aan  gegeven is om  mee te  bouwen, en gereedschap dat door de mens gevormd is om hun  gebrekkige vaardigheid om Ie wonen te compenseren'  Maar belangrijker  dan het hierboven  genoemde is het argument dat  nog niet precies geformuleerd is' maar dat ik wel proef in  de vele concrete initiatieven die ik  waargenomen heb.

Bewoonbare ruimte is net  zo fundamenteel  voor het overleven als schoon water en  schone lucht' Mensen  passen eenvoudigweg niet in  garages. Hoe mooi ze ook ingericht zijn met  douches en energiebesparende apparaten' Woningen en  garages zijn niet te vergelijken soorten ruimte. Woningen zijn noch de menselijke nesten waartoe socio-biologen ze zouden reduceren' nochkasten waarin mensen niet kunnen overleven, ongeacht hoe  goed ze daar ook zitten. Garages vormen een opslagruimte  voor voorwerpen die door de  homogene ruimte van verbruiksartikelen circuleren; nesten worden  gevormd en  bewoond door dieren die door  hun instinct gebonden zijn aan hun gebied. Mensen wonen. Ze hebben de  aarde op duizenden manieren bewoond, en  hebben van elkaar de  vormen van  hun woningen overgenomen.  De veranderende aard  van de woonruimte werd niet  duizenden jaren bepaald door instinct  en genen' maar door cultuur, ervaring en nadenken' Ik geef toe  dat zowel gebied als woonruimte drie-dimensionaal van aard zijn, maar wat betreft. Hun  betekenis zijn  ze qua ruimte niet te vergelijken - net zoals woonruimte en  garages. Geen van  de wetenschappen. die we nu beoefenen kan precies deze verscheidenheid aan topologieën omvatten noch sociologie, noch antropologie, noch geschiedenis zoals ze nu meestal bedreven wordt kan het centrale perspectief waarin de  belangrijke verschillen verdwijnen opgeven. lk  geloof stellig dat het  geordende verzet  van de menselijke ervaring  onder het bewind  van de persoonlijke waarden en onder het regime van de schaarste een eerste stap vooruit is naar een verduidelijking  van dit verschil -  en dat is  belangrijk. En zonder het herstel van een taal waarin dit verschil gesteld kan worden kunnen de weigering zich te identificeren met het  model van de “ingekwartierde mens" en het  zoeken naar nieuwe persoonlijke woonruimte politiek gezien niet effectief  worden.

En als op deze manier de woon-handeling een onderwerp van de politiek wordt komt het  onvermijdelijk tot een scheiding van wegen. Aan de ene kant zal er zorg zijn voor het 'huisvestingsprogramma" - hoe kan  men iedereen rechtgevend of zijn aandeel in het  gebouwde aantal kubieke-meters,  goed  gelegen en goed ingericht. Zo zal het  huisvesten van  de armen  een "groeisector" worden voor maatschappelijk  werkers als er  geen geld meer over is voor  de architecten. Aan de andere kant zal er zorg zijn voor het recht van een  gemeenschap zichzelf naar vermogen te vormen en te huisvesten. Bij het nastreven van dit doel zal velen in het westen blijken dat de versplintering van de habitat en het verlies  van tradities er voor  gezorgd hebben dat het recht op  zo'n bewoonbare habitat verspeeld is. Jonge  mensen die er op staan zelf voor hun huisvesting te zorgen zullen met afgunst naar de  derde wereld kijken waar ruimte én tradities nog steeds  bestaan. Deze ontluikende afgunst  voor de onderontwikkelden dient met moed-en overweging  genezen te worden. Maar in de Derde  Wereld hangt juist het overleven af van de juiste  balans tussen het recht "zelf-te-bouwen' en het recht  een stukje land te bezitten en zoiets  als een  eigen dak boven je hoofd.