Verslaafd aan paddo's!

Dinsdag 8 oktober 2013

verslaafd aan paddo's

Laat ik het maar bekennen: ik ben verslaafd aan paddo's. Bijna elke dag geef ik er aan toe, ook al wil ik het eigenlijk niet. Er moet geschreven worden, boodschappen gedaan, de heg gemaaid, de moestuin aangeharkt. Maar toch, meestal tegen 12 uur, hou ik het niet meer. Ik trek mijn laarzen aan, mijn gele regenjack, voel in de zak of mijn mes er in zit, pak mijn rugzakje en haal diep adem. De eerste stappen zijn van het grootste belang: ga ik naar rechts waar het kleine bos dichtbij scoringskansen biedt, of ga ik naar links waar het grote bos wacht.  Daar is de slagingskans onzeker, terwijl het verder weg is. Maar ja, ik was gister ook al in het kleine bos. Het wordt het grote bos. 

Het regent een beetje, en het is best warm, een klimaat waarbij de paddo's zich uitstekend kunnen ontwikkelen. De weg naar het bos lijkt eindeloos, ik ga steeds sneller lopen. Dan, terwijl ik het nog helemaal niet verwacht, staat hij daar. Zijn kopje sierlijk bol, stevig matbruin, zijn steel geaderd. Even stokt mijn adem, dan word ik vervuld van een oneindig geluksgevoel, ik krijg een shot adrenaline of is het endorfine?  Hier staat in volle glorie een cêpe, eekhoorntjesbrood. Hij is in de kracht van zijn leven, nog niet aangetast door worm, kever, mier of inderdaad, de eekhoorn. De cêpe is de koning onder de paddo's, geliefd in heel Europa en er rijden dan ook weer flink wat Oost-Europese busjes door onze Franse bossen.

Voorzichtig glij ik met mijn vingers langs de steel naar beneden, de grond in, en voel waar cêpe en mycelium bij elkaar komen. Zachtjes draai ik aan de bolle voet, en voel de cêpe zich overgeven. Ja ik wil. Ja ik wil gegeten worden.

Het komende uur is een ware orgie. Ik loop met mijn neus op de grond (ja ik moet  sterkere glazen), en zie ze overal, mijn rugzak begint gewicht te krijgen. Mijn trouwe gids is de meunier, de molenaar. Een roomwitte kleine paddestoel die lichtjes naar meel geurt. Een perfecte paddo voor soep en ragout. Overal waar de meunier staat, kan een cêpe staan. Soms, als ik een meunier pluk, zie ik wat verderop ook het kopje van een cêpe. De vliegenzwam is ook een goede indicator, en hoewel vurig prachtig van kleur is hij niet eetbaar en dus heb ik niet veel op met hem.

Het bos is prachtig deze tijd en soms haal ik mijn neus van de grond om te genieten van mos of zonnestralen door de takken. Niet te lang, want de scoringsdrift is te groot. Pas als het bos mij verdrijft -dan gaan takken in mijn gezicht zwepen en rollen stenen zomaar voor mijn voeten zodat ik struikel- is het genoeg. Ik heb genoeg om het tot morgen vol te houden. Denk ik.


Eerder gepubliceerd: volkskrantreizen.nl, 2007

De komst van de herfst betekent oorlog in de Limousin. Een burgeroorlog.

Over het algemeen zijn de mensen in de Corrèze keurig. Een beetje nurks, meestentijds wat ontoegankelijk volk dat de plattelandsafkomst niet verloochent en ’s avonds de luiken sluit. Dat verandert allemaal ten tijde van de herfst. Dan is het oorlog, burgeroorlog. Vanuit heel de Limousin komen namelijk de mensen in auto’s, bestelbusjes en zelfs vrachtwagens naar hun favoriete paddenstoelenplekken in de Corrèze. Meestal bevat het vervoermiddel minstens vier personen. Op de plaats van bestemming laden ze zich zelf uit, trekken laarzen aan, zetten een malle hoed op, proppen plastic tassen in hun rugzak en bewapenen zichzelf met een stok. Vervolgens trekken ze in colonne door de bossen, alles plukkend wat op hun weg ligt. Dit tot grote woede van de autochtonen. Niet alleen laten deze paddestoelplukkende termieten geen champignon ongemoeid, ze vernielen ook nog eens het bos en laten lege flessen, lege yoghurtkuipjes en lege sardineblikjes achter. Nooit iets anders. Blijkbaar is het een wijdverbreid geloof dat paddestoelen gevangen kunnen worden met rode wijn, yoghurt en sardines. 

De autochtonen ondertussen kijken tandenknarsend en hoofdschuddend toe. Ze proberen de grote massa voor te zijn door hun favoriete plekken nauwlettend in de gaten de houden en het eekhoorntjesbrood te plukken zodra het kan. Dat lukt de eerste weken meestal nog aardig, omdat de echt grote stroom paddestoeltoeristen nog op gang moet komen. Dat gebeurt vanaf oktober. Dan nemen complete families (opa, oma, vader, moeder en 25 kinderen) een maand vrij, huren een gîte in de Corrèze, nemen een dozijn pannen en honderden weckpotten mee en gaan aan de slag. De gîte verandert vervolgens in een eekhoorntjesbrood-verwerkingsfabriek. ’s Morgens trekt de plukploeg erop uit en tegen lunchtijd wordt de eerste lading van die dag afgeleverd, die aan het eind van de dag al weer in weckpotten ligt af te koelen. In de middag wordt de tweede lading geplukt, die de volgende ochtend al weer is verwerkt. 

Naarmate de herfst vordert, de kou groter wordt en in de bossen steeds minder eekhoorntjesbrood is te vinden, neemt het tandenknarsen van de autochtonen toe. En dan, het moment is nimmer voorspelbaar, is het kookpunt bereikt en verliest iedereen het hoofd. Het begint bijvoorbeeld met een auto (zonder het departementale nummer 19 van de Corrèze op de kentekenplaat) die wellicht wat ongelukkig op een smal pad staat geparkeerd, De geprikkelde Correzien die tussen de middag gewoon naar huis wil om te eten, verliest zijn geduld en gebruikt een taal die de Franse kindertjes op school niet leren. De allochtonen zwaaien vervolgens met hun stokken, waarop de autochtonen dreigend hun paddestoelplukmessen tevoorschijn halen.  Soms worden deze ruzies met de vuisten beslecht, soms vindt de autochtoon zijn auto terug met lekke banden en krassen op de eens zo smetteloze lak. Een heel enkele keer, als de allochtonen het erg bont maken, trekt de autochtoon erop uit met zijn jachtgeweer. Hij doet dan net alsof hij jacht maakt op een ree, een haas een fazant. En als hij dan per ongeluk een eekhoorntjesbroodtoerist raakt, dan trekt hij zijn meest onschuldige gezicht en mompelt iets van: “Sorry mevrouw, meneer, weet u niet dat u in het jachtseizoen felle kleding moet aantrekken?” Waarna de allochtoon maakt dat hij uit de bossen komt en de autochtoon gniffelend verder trekt, op zoek naar ander groot wild.  Ik woon in de Corrèze en ik heb zo mijn eigen favoriete plekjes Maar ik mijd de bossen in oktober als de pest. Veel te gevaarlijk voor een Hollandse autochtoon. Ik haal mijn eekhoorntjesbrood wel bij Franse vrienden, echte autochtonen. En ja, ze hebben een jachtgeweer.