Groeten uit Goma

Eerder gepubliceerd: NieuwspoortForum, 2009

Groeten uit Goma. Dankzij netwerk van collega-journalisten

Zonder netwerk van collega’s zou ik niet naar Goma zijn afgereisd. Zij zorgden voor informatie, adressen, invitatiebrieven én niet onbelangrijk, afname van mijn artikelen. Dit stuk voor Nieuwspoort Nieuws schrijf ik vanuit deze stad. Ik schrijf artikelen over de handel in coltan en cassiteriet, de gevolgen van de lage grondstofprijzen, over handelaren die zich gedragen zoals onze kapitalisten eind 19de eeuw (alleen de dikke sigaren ontbreken) en over kleine bedrijfjes, vaak gerund door dappere vrouwen.

Ergens in mei dacht ik dat het aardig zou zijn in augustus af te reizen naar Centraal Afrika. Ik volgde al langer een Rwandese Hutu-dame die mee wilde doen aan de presidentsverkiezingen in Rwanda in 2010. Z en zij zou in augustus definitief terugkeren naar haar land.

Voor degenen die bekend zijn met de Rwandese geschiedenis: geen zorg; zij heeft niet in het voorjaar van 1994 met machete op haar landgenoten ingehakt; zij zat geschokt voor een Nederlandse televisie te kijken hoe het bloed van haar landgenoten door de straten stroomde.

Omdat ik op haar spoor was gezet, werd ik gedwongen me meer te verdiepen in Centraal Afrika; de gevolgen van de genocide in Rwanda, de opkomst van president Kagame, bloedmobieltjes uit Congo, rebellen, een Congolese bevolking die de prijs moest betalen. Tijdens een congres van onze beroepsorganisatie (de Vereniging van Onderzoeksjournalisten) maakte ik een collega enthousiast en begonnen we een onderzoek naar de mineralenhandel in Oost-Congo..

Een bezoek aan Kigali, de hoofdstad van Rwanda en Goma, Oost-Congo valt prima te .combineren: ze liggen een busrit van 3,5 uur uit elkaar.

Welgemoed startte ik met de eerste voorbereidingen: hoe geld te ontvangen voor werk dat nog gemaakt moet worden. Als schrijvend freelancer over Afrika voel ik me soms net een stofzuigerverkoper met net het verkeerde type apparaat: deuren blijven dicht of worden snel weer dichtgegooid als ze horen waar het over gaat. Bij Vrij Nederland ken ik niemand persoonlijk (behalve onze geachte Nieuwspoortvoorzitter Max van Weezel) en dus moest het via de officiële weg. Ik had ze al meerdere malen een idee aangereikt uit het verre Afrika, maar dat werd, op één keer na, consequent afgewezen. Dit keer kreeg ik niet eens meer antwoord.  

De collega met wie ik samenwerkte kende de hoofdredacteur van het Belgische weekblad Knack en daar kreeg ik wel gehoor dankzij het koloniale verleden van ons buurland.  Rik  van Cauwelaert gaf alle medewerking en beloofde verhalen te publiceren. Jan Dijkgraaf, de hoofdredacteur van HP/DeTijd kende ik via Twitter en ook hij beloofde een artikel te publiceren, meer uit medelijden dan dat hij echt zat te springen om een verhaal uit zo’n arm, onderontwikkeld land waar NGO’s hun geld en hun status aan het verdienen waren.

Kranten benaderde ik niet; zij hebben allemaal een vaste correspondent en vinden het zonde van het budget om een freelancer te betalen voor een artikel dat hun correspondent mogelijkerwijs ook had kunnen maken.

Wel belde ik met een NGO (leren kennen via een vriendendienst) waar ik wel vaker voor naar Afrika trek. Wilden ze nog een verhaal over Congo of Rwanda? Het antwoord kwam per kerende email: “Jazeker.’

Er leek zich een soort van financiële basis af te tekenen. Als ik eenmaal in Afrika was, kon ik alsnog andere bladen contacten, al naar gelang de informatie die ik daar kreeg. En dus startte ik deel 2 van de voorbereidingen. De Papieren.

Zowel voor Congo als Rwanda is een visum nodig, en omdat ik niet als toerist, maar als journalist reisde, moest ik een invitatie hebben uit de landen zelf en een uitzendbrief van mijn werkgever. Makkie, dacht ik en ik vroeg de NGO om een invitatie en mezelf om zo’n brief, als freelancer was ik immers mijn eigen werkgever. Voor Congo had ik ook een Verklaring omtrent gedrag nodig. Minder makkelijk te verkrijgen, omdat ik inmiddels naar Frankrijk was afgereisd voor een paar maanden. Die verklaring moest nu via het ministerie van Justitie, en die kon ik zo half augustus ontvangen. Dat liet me een maar paar dagen voor de visa, en omdat ik niemand kende bij het ministerie die de uitgifte kon bespoedigen, moest ik het er maar op wagen

Kort daarop belde de NGO. De reis zou worden uitgesteld omdat de fotografe niet eerder kon. Het werd half september.

Ok.

Een paar dagen erna ontving ik een mail van de presidentskandidate. Zij zou niet eind augustus, maar eind oktober afreizen.

Shit. 

Weer een paar dagen erna ontving ik een mail van de NGO dat de reis toch weer naar voren was gehaald, het werd begin september.

Shit. Shit

En weer een paar dagen er na ontving ik een mail van de NGO waarin gemeld werd dat de reis helemaal niet doorging vanwege interne problemen bij de zusterorganisatie in Goma.

&%$#@%@

De vraag was nu hoe ik aan een invitatiebrief kwam uit Rwanda en Congo zelf. De NGO wilde hier niet aan meewerken, ze hadden al problemen genoeg. En zonder zo’n brief geen visum, zonder visum geen mogelijkheid om binnen te komen. Via Nieuwspoort kende ik Thomas Bruning van de NVJ en dus hem gebeld. Hij wist ook zo gauw geen raad, maar beloofde actie te ondernemen. Toevallig zat ik die dag bij Buitenlandse Zaken, afdeling Sub-Sahara dankzij dezelfde vriend die me met de presidentskandidate in contact had gebracht. Ik was daar om te melden dat ik ging  en om van hen te horen wat zij van de situatie in Kivu en Goma dachten. Ze waren zeer behulpzaam en dachten dat ik wel een invitatie van de ambassades zou kunnen krijgen. Daarna ging alles zeer snel. Zowel Buza als Thomas klopten bij dezelfde mensen aan en nog geen drie dagen later had ik van de Nederlandse ambassades in Kinshasa en Kigali een keurige invitatiebrief. Die brieven heb ik inmiddels in Goma zelf al honderd keren moeten laten zien. Bij de grenspost, bij het accreditatiebureau, bij de burgemeester en telkens weer als ik foto’s stond te nemen en ze met het accreditatieformulier, mijn paspoort, gele koortsboekje en visum geen genoegen namen.

 Omdat Goma geen gemakkelijke stad is om je werk te doen, belde ik met collega’s om van hen te horen hoe zij het ervaren hadden. Onder meer Bram Vermeulen en Femke van Zeijl namen alle tijd om me van informatie en belangrijke adressen te voorzien.

 In Goma maak ik gebruik van een netwerk, mij aangereikt door vrienden van vrienden: de civil society, societé civile. Het zijn slavendrijvers die mij met een 4x4 van interview naar interview jagen, de corruptie te vuur en te zwaard bestrijden en mij op elk resterend vrij moment hun eigen projecten willen laten zien.