Jan van den Brink, architect en huisvester pur sang, -zeer betrokken bij het Oude Centrum in Den Haag- vroeg mij om een hoekje van mijn website.
Wie ben ik om hem dat hoekje niet te geven! Bij deze. En Ivan Illich was voor Jan destijds een inspirator.
Visie op Het Oude Centrum in Den Haag, voor en door bewoners gemaakt.
Er hoort bij SpinozaKracht een keurig overzicht van alle voorstellen.
Het excel-overzicht bestaat uit drie tabbladen: kort, middel en lang.
------------------------------------------------------
En nog even een lesje …. Hoe was het ook weer
HOE MEN HUISVESTEN VAN WONEN KAN ONDERSCHEIDEN
Ivan Illich
Verschenen in The CoEVOLUTÍON QUARTERLY, nr. 41, voorjaar 1984. Vertaald door René Disseldorp met toestemming van de schrijver. RIW-nieuwsbrief 1985
Wonen is menselijk. Wilde dieren hebben nesten, vee staat in stallen, rijtuigen passen in remises en auto's in garages. Alleen mensen kunnen wonen. Wonen is een kunst. Iedere spin heeft de aangeboren drang om het web te spinnen dat bij zijn soort hoort. Spinnen zijn, net als alle andere dieren, door hun genen geprogrammeerd. De mens is het enige dier dat een kunstenaar is, en de kunst van het wonen vormt een onderdeel van de kunst van het leven. Een huis is noch nest, noch garage.
Net zoals Engelsen "to live" kennen, gebruiken de meeste talen "leven" in de betekenis van "wonen". Als je de vraag stelt "Waar woon je", dan vraag je naar de plaats waar je dagelijks bestaan vorm geeft aan de wereld. Vertel me hoe je woont, en ik zeg je wie je bent. Deze gelijkstelling van wonen en leven gaat terug naar de tijd dat de wereld nog bewoonbaar was en de mensen be-woners waren. Wonen betekende toen het wonen in de “eigen sporen", het dagelijks leven de lijnen en punten van je levensloop in het landschap laten vastleggen. Dit kon in steen geëtst worden door de opeenvolgende generaties, of voor iedere regentijd opnieuw geschetst worden met wat riet en bladeren. De woonsporen van de mens waren net zo vergankelijk als de bewoners van deze sporen. Woningen waren nooit af als men er in trok, dit in tegenstelling met de, hedendaagse "consumptiehuizen" die al beginnen te vervallen op de dag dat ze in gebruik genomen worden. Een tent moest dagelijks gerepareerd worden, men moest hem opzetten, spannen en weer afbreken. Het uiterlijk van een hofstede groeit met zijn bewoners mee: men kan vaak al van een afstand zien of de kinderen getrouwd zijn, of dat de ouders al gestorven zijn. Het bouwen gaat door, van mensenleven tot mensenleven; rituelen markeren de belangrijke stadia: er kunnen generaties liggen tussen het leggen van de eerste steen en het bereiken van het hoogste punt. Een wijk van een stad is ook nooit af; tot in de achttiende eeuw verdedigden de bewoners van de volkswijken hun eigen woonkunst door zich te verzetten tegen de verbeteringen die de architecten hen wilden opdringen. Wonen is een onderdeel van die morele economie die E.P. Thompson zo treffend beschreven heeft. Deze economie bezweek voor de brede avenues van de koningen ("Avenues Royales") die de buurten in stukken hakten in naam van orde, hygiëne, veiligheid en decorum. Ze bezweek voor de politie die in de negentiende eeuw de straten van een naam en de huizen van een nummer voorzag. Ze bezweek voor de vakmensen die riolering en regulering brachten. Ze werd bijna verstikt door de voorspoed die voor iedereen het recht op een eigen garage en tv verheerlijkte.
Wonen is een activiteit die buiten het bereik van de architect ligt, en dit niet alleen omdat het een volkskunst is; niet alleen omdat het doorgaat in golfbewegingen die buiten zijn controle vallen; niet alleen omdat het een gevoelige ingewikkeldheid heeft die achter de horizon ligt van de rechtlijnige biologen en systeemanalisten; maar vooral omdat er geen twee gemeenschappen op dezelfde manier wonen. "Bewonen" en 'habitat" betekenen bijna hetzelfde. Iedere persoonlijke architectuur (om de term van de antropologen te gebruiken) is net zo uniek als de moedertaal. De kunst van het leven in zijn totaliteit - dat we liefhebben en dromen, lijden en sterven – zorgt ervoor dat iedere levensstijl uniek is. En daarom is deze kunst veel te ingewikkeld om onderwezen te worden met de methoden van Comenius of Pestalozzi, door een onderwijzer of de tv. Het is een kunst die men zich eigen zal moeten maken. Iedereen wordt bouwer van zijn eigen bouwwerken en spreker van de moedertaal door op te groeien, door van de ene inwijding naar de volgende te gaan' op weg een bewoner of bewoonster te worden. Daarom vormen de Cartesiaanse drie-dimensionale, homogene ruimte waarin de architect bouwt, en de persoonlijke ruimte die door het bewonen ontstaat twee verschillende soorten ruimte. Architecten kunnen alleen maar bouwen. Persoonlijke bewoners genereren de axioma's van de ruimten die zij bewonen.
De eigentijdse consument van woonruimten woont topologisch gezien in een andere wereld. De "coórdinaten" van de volkshuisvestingsruimte waarin hij zichzelf plaatst zijn de enige wereld die hij ervaren heeft. Hij kan onmogelijk geloven dat de veehoedende Peul, de in rots wanden wonende Dogon, de vissende Songhai en de Bobo-landbouwers in heterogene ruimten wonen die precies in dat landschap passen, zoals waargenomen is door de meeste ecologen. Voor “de moderne gehuisveste is een mijl een mijl' en na elke mijl kan er geen ander zijn, omdat de wereld geen centrum heeft. Voor de bewoner is het centrum van de wereld de plaats waar hij woont, en dan kan l5 kilometer stroomopwaarts veel dichter . bij zijn dan één kilometer de woestijn in. Volgens vele antropologen vervormt de cultuur van de bewoner zijn visie. In feite bepaalt deze de kenmerken van de ruimte die hij bewoont.
De gehuisveste heeft veel van zijn kracht tot bewonen verloren. Voor hem is de noodzaak om onder een dak te slapen veranderd in een door de cultuur bepaalde behoefte. Voor hem is de vrijheid van wonen onbetekenend geworden. Hij heeft behoefte aan het recht een aantal vierkante meters bebouwde ruimte op te eisen. Voor hem is de kunst van het leven verbeurd verklaard: hij heeft geen behoefte aan de kunst van het wonen omdat hij toch een flat nodig heeft; aan de kunst van het lijden' omdat hij rekent op medische hulp, en waarschijnlijk nooit over de kunst van het sterven nagedacht heeft.
De gehuisveste leeft in een wereld die hard gemaakt is. Hij kan net zo min een pad banen op de grote weg, als dat hij een gat in een muur kan maken. Hij gaat door het leven zonder ook maar een spoor achter te laten. De tekens die hij achterlaat worden als beschadigingen opgevat - slijtage. Wat hij wèl achterlaat wordt als afval opgeruimd. Het milieu, dat eerst een gemeenschappelijke buitenruimte was om te bewonen, wordt nu gedefinieerd als een hulpbron voor de productie van garages voor mensen, verbruiksartikelen en auto's. Huisvesting verschaft hokjes waarin huisvestingsconsumenten ondergebracht worden. Zulke huisvesting wordt voor hen gepland, gebouwd en ingericht. In je eigen huis te mogen "wonen" wordt gezien als een bijzonder privilege: alleen de rijken mogen een deur verplaatsen of een spijker in de muur slaan. Aldus wordt de persoonlijke woonruimte vervangen door de homogene ruimte van de "garage". Woonwijken zien er hetzelfde uit van Taiwain tot Ohio, en van Lima tot Peking. Overal vindt men dezelfde garage voor de mens - kasten om de arbeiders 's nachts op te bergen, makkelijk voor zijn vervoermiddel. Bewoners die ruimten bewonen die zij voor zichzelf passend maken zijn vervangen door gehuisvesten die ondergebracht worden in gebouwen die voor hen neergezet zijn: terecht staan zij geregistreerd als huisvestingsconsumenten met recht op huurbescherming en huursubsidie. In de meeste samenlevingen is het ondergebracht worden een teken van ellende: de wees wordt in huis genomen' de pelgrim onderdak verschaft, de veroordeelde in de gevangenis gezet, de slaaf opgesloten' en de soldaat, maar dat pas sinds de achttiende eeuw' ingekwartierd in barakken. Voor die tijd moest zelfs het leger zijn eigen huisvesting regelen in de vorm van tenten. De industriële maatschappij is de enige die probeert elke burger tot een gehuisveste te reduceren die ondergebracht moet worden, en op die manier vrijgesproken wordt van de plicht tot die sociale en gemeenschappelijke activiteit die ik wonen noem. Zij die er tegenwoordig op staan om hun vrijheid te gebruiken om zelf hun wonen te regelen zijn of zeer welgesteld' of worden als devianten behandeld. Dit geldt zowel voor degenen die de wens tot wonen nog niet is afgeleerd door de zogenaamde "ontwikkeling", als voor degenen die willen breken met het vaste patroon en zo nieuwe manieren van wonen willen zoeken die het industriële landschap weer bewoonbaar zouden maken - tenminste in zijn scheuren en zwakke plekken. Zowel de niet-ge moderniseerde als de post-moderne verzetten zich tegen het verbod van de maatschappij op het opkomen voor eigen ruimte, en zij zullen rekening moeten houden met de politie die tussenbeide komt vanwege de overlast die zij ver oorzaken. Zij zullen bestempeld worden als binnendringers, illegale bewoners, anarchisten en lastposten, afhankelijk van de omstandigheden waaronder zij aanspraak maken op hun vrijheid van wonen: zoals de indianen die braakliggend land in Lima bezetten en er zich vestigen: zoals de "favellados" in Rio de Janeiro, die zich weer vestigen op de heuvel waar ze net door de politie zijn afgezet, na er 40 jaar gewoond te hebben; zoals de studenten die de moed hebben om ruïnes in het Berlijnse Kreuzberg om te toveren in hun woning; zoals de Puerto Ricanen die weer binnendringen in de dichtgemetselde en uitgebrande gebouwen in het zuidelijke gedeelte van de Bronx. Ze zullen allemaal weer verwijderd worden, niet zozeer vanwege de schade die ze de eigenaar van het pand berokkenen, of omdat ze de gezondheid of rust van hun buren bedreigen, maar vanwege hun uitdaging aan het maatschappelijke axioma dat een burger definieert als een eenheid die een standaard-garage nodig heeft.
Zowel de Indiaanse stam die verhuist van de Andes naar de voorsteden van Lima, als de wijkraad in Chicago die zich losmaakt van het Gemeentelijk Bureau Huisvesting dagen het nu heersende model van de burger als Homo Castrensis, de ingekwartierde mens' uit. Maar met hun uitdagingen roepen de nieuwkomer en degene die zich losmaakt, tegengestelde reacties op. De Indianen kunnen behandeld worden als wilden die waardering voor de moederlijke zorg van de staat voor hun onderdak bijgebracht moet worden.
Degene die zich losbreekt uit het vaste patroon is veel gevaarlijker: hij getuigt van de castrerende effecten van die stedelijke moederlijke omhelzing. In tegenstelling tot de wilde daagt deze ketter het axioma van het burgerlijk geloof uit dat aan alle huidige ideologieën' die aan de oppervlakte bezien in tegenstelling zijn, ten grondslag ligt. Volgens dit axioma heeft de burger als Homo Castrensis behoefte aan het verbruiksartikel dat men "onderdak" noemt zijn recht op onderdak staat in de wet geschreven. Degene die zich los wil maken bestrijdt dit recht niet, maar hij maakt wel bezwaar tegen de feitelijke omstandigheden waaronder het recht op onderdak in strijd is met de vrijheid van wonen. Als deze vrijheid aangetast wordt, ziet degene die zich losmaakt dat als waardevoller dan het verbruiksartikel onderdak' dat per definitie schaars is. Het conflict tussen persoonlijke en economischewaarden blijft echter niet beperkt tot de ruimte binnen het huis. Het zou een vergissing zijn de effecten van het wonen tot het interieur te beperken; wat buiten het huis ligt wordt net zo goed gevormd door het wonen, zij het op een andere manier. Er bevindt zich bewoonde ruimte aan beide zijden van de drempel; de drempel is als het draaipunt van de ruimte die door wonen gecreëerd wordt. Aan de ene kant ligt het huis en aan de andere kant ligt de gemeenschappelijke buitenruimte: de ruimte die huishoudens bewonen is openbaar; eerder van de groep dan van alle individuele leden van de groep. Evengoed als er geen twee gemeenschappen dezelfde woonstijl hebben' kunnen er ook geen twee op dezelfde manier gemeenschappelijke buitenruimte hebben. De gewoonte bepaalt wie de buitenruimte mag, en wie de buitenruimte moet gebruiken, en hoe, wanneer en waar. Net zoals het huis in zijn vorm het ritme en de mate van gezinsleven weerspiegelt, vormen de gemeenschappelijke buitenruimten het spoor van de gemeenschap. Er kan geen wonen zijn zonder de bijbehorende gemeenschappelijke buitenruimte. Het duurt een tijdje voordat de immigrant onderkent dat de grote wegen noch straten, noch paden zijn, maar alleen hulpmiddelen gereserveerd voor vervoer. Ik heb vele Puerto Ricanen gezien die in New York aankwamen en jaren nodig hadden om uit te vinden dat trottoirs geen delen waren van pleinen. In heel Europa zetten Turken hun stoelen, tot wanhoop van Duitse bureaucraten, op straat neer voor een praatje, voor een weddenschap, om zaken te doen, om koffie te drinken, of een stalletje op te zetten. Men heeft tijd nodig om afstand te nemen van de gemeenschappelijke buitenruimte, om te realiseren dat het verkeer net zo dodelijk is voor de zaak als roddel buiten de zaak. Voor de moderne huisvestingsconsument vervangt het onderscheid tussen privé en openbare ruimte niet het traditionele onderscheid tussen het huis en de gemeenschappelijke buitenruimte zoals die benadrukt wordt door de drempel, maar doet deze juist teniet. Vat huisvesting als verbruiksartikel echter aangericht heeft aan het milieu is tot nu toe nog niet onderkend door onze ecologen. De ecologie fungeert nog steeds als ondergeschikte of tegenhanger van de economie. De politieke ecologie zal pas radicaal en effectief worden als zij onderkent dat de vernietiging van de gemeenschappelijke buitenruimte door die omzetting tot economische hulpbron, de milieufactor is die de kunst van het wonen verlamt.
Een bewijs voor de vernietiging van de Gemeenschappelijke buitenruimte is de mate waarin onze wereld onbewoonbaar is geworden. Met het toenemen van het aantal mensen maken we het milieu paradoxaal genoeg onbewoonbaar. Net nu er meer mensen behoefte hebben aan echt wonen, is de oorlog tegen het persoonlijke wonen zijn laatste fase ingegaan en worden mensen gedwongen huisvesting te zoeken die schaars is. Een generatie geleden betoogde Jane Jacobs treffend dat in traditionele steden de kunst van het wonen en de levendigheid van de gemeenschappelijke buitenruimte toenemen als de steden groeien of wanneer de mensen dichter op elkaar gaan wonen. En toch zijn er bijna overal in de wereld gedurende de afgelopen 30 jaar krachtige middelen gebruikt om de eigen woonkunst te verkrachten, en daardoor een steeds nijpender gevoel van schaarse woonruimte te creëren.
Deze industriële verkrachting van de gemeenschappelijke buitenruimte is niet minder grof dan het vergiftigen van het water. Het binnendringen in deze laatste enclaves van wonen door de huisvestingsprogramma's is niet minder schadelijk dan het veroorzaken van smog. Dit zich steeds maar herhalende juridische vooroordeel ten gunste van het recht op huisvesting, telkens wanneer deze eis in strijd is met de vrijheid nieuwe manieren van wonen uit te proberen, is net zo repressief als de wetten die de levensstijl van het "kinderen voortbrengende" paar afdwingen. Het moet echter gezegd worden. Lucht, water en alternatieve samenlevingsvormen heb- - ben hun beschermers gevonden. Scholing wordt aangeboden en ze krijgen banen van de bureaucratieën. De vrijheid van wonen en de bescherming van een bewoonbaar milieu blijft voorlopig de zorg van burgerbewegingen die een minderheid vormen; en zelfs deze bewegingen worden maar al te vaak aangetast door architecten die hun doelstellingen niet goed begrijpen. Het "zelf-bouwend wordt alleen maar als hobby gezien, of als een troost voor de krottenwijken. De terugkeer naar het landelijke leven wordt als romantiek bestempeld. Visvijvers en kippenhokken in de binnenstad worden als iets leuks gezien. Buurten die "functioneren” worden overstroomd door goed-betaalde sociologen tot het moment dat ze niet meer functioneren. Het kraken van huizen wordt beschouwd als burgerlijke ongehoorzaamheid, en krakers die huizen opknappen als een aanklacht voor meer en betere huisvesting. En dit alles kan tot op zekere hoogte waar zijn. Op het gebied van de huisvesting, net als op het gebied van het onderwijs, medicijnen, vervoer of begrafenis, zijn degenen die losbreken geen puristen. Ik ken een gezin dat een paar geiten hoedt in de Appalachen en ’s avonds met een op batterijen werkende computer werkt. Ik ken een kraker die een dichtgemetselde woning in Harlem opengebroken heeft en zijn dochters naar een particuliere school stuurt.
Maar noch spot, noch een psychiatrische diagnose zullen degenen die zich losmaken doen verdwijnen. Ze hebben het geweten van de Calvinistische verloren en hebben nu hun eigen soort sarcasme en politieke vaardigheid. Hun eigen ervaring zegt dat ze meer genieten van de kunst van het leven door echt te wonen, dan dat ze van het gerief genoten dat ze verlaten hebben. En ze worden steeds vaardiger in het met krachtige gebaren af wijzen van de axioma’s over de Homo Castrensis waarop de industriële maatschappij gedeeltelijk steunt.
En er zijn andere overwegingen die het terugwinnen van ruimte om te wonen nu redelijk doen lijken. Moderne methoden, materialen, en machines maken het zelf-bouwen zoveel eenvoudiger voor de burger en minder vermoeiend dan vroeger. De toenemende werkeloosheid verwijdert het stigma asociaal te zijn als men het bouwwerk zelf uitvoert. Steeds vaker moeten geschoolde bouwvakkers hun vak helemaal opnieuw leren om het als werkloze te kunnen uitoefenen op een manier die zowel nuttig is voor henzelf als voor de gemeenschap. De grove inefficiëntie van de gebouwen die in de jaren zeventig neergezet zijn doen veranderingen die vroeger ondenkbaar zouden zijn geweest minder afschuwelijk lijken, en soms zelfs redelijk' voor de buren die een paar jaar geleden nog Geprotesteerd zouden hebben. Ervaringen uit de Derde Wereld stemmen overeen met ervaringen uit het zuidelijke gedeelte van de Bronx. Terwijl hij campagne voerde voor de verkiezingen' verklaarde de president van Mexico rechtstreeks: "de Mexicaanse economie kan noch nu, noch in de toekomst huisvesting verschaffen voor het grootste gedeelte van haar burgers. De enige manier waarop alle Mexicanen prettig gehuisvest kunnen worden zal via bepaalde voorzieningen in de wetten zijn en het verschaffen van materialen die elke Mexicaanse gemeenschap in staat stellen zichzelf beter dan ooit tevoren te huisvesten".
Wat hier voorgesteld wordt is iets enorms: het feit dat een natie zich losmaakt van de wereldmarkt van huisvestingseenheden. Ik geloof niet dat een Derde Wereld land dit kan doen. Zolang een land zich als onderontwikkeld beschouwt, baseert het zich op westerse modellen, of deze nu kapitalistisch of socialistisch zijn. Ik kan niet geloven dat zo'n land zich echt los kan maken áls natie van de ideologie waarvoor de wereldmarkt van huisvestingseenheden slechts een symbool is - de ideologie van de Homo Economicus, wiens behoeften als "ingekwartierde mens" slechts één bewijs zijn van zijn onmacht'
Ik geloof dat de vrijheid tot wonen' en het verschaffen van de mogelijkheden om deze keuze te verwezenlijken, zowel wettelijk als materieel, onderkend dienen te worden in de landen die "ontwikkeld" zijn' Hier kan degene die zich losmaakt met veel meer overtuiging en precisie betogen waarom hij de voorkeur geeft aan deze vrijheid in plaats van aan het recht op een garage. Laat hem dan pas naar Mexico kijken om te leren wat adobe kan betekenen.
En de argumenten, die aan het herstel van de persoonlijke macht om te wonen de voorkeur geven boven de machteloze aanspraken op het opbergen van personen, nemen toe. Zoals we gezien hebben zijn ze in overeenstemming met de richting die de ecologische beweging neemt als onder de vleugels van de economie uitkomt, de wetenschap van schaarste en overvloed. Ze zijn in overeenstemming met een radicale technologie-analyse die onderscheid maakt tussen gereedschap dat aan gegeven is om mee te bouwen, en gereedschap dat door de mens gevormd is om hun gebrekkige vaardigheid om Ie wonen te compenseren' Maar belangrijker dan het hierboven genoemde is het argument dat nog niet precies geformuleerd is' maar dat ik wel proef in de vele concrete initiatieven die ik waargenomen heb.
Bewoonbare ruimte is net zo fundamenteel voor het overleven als schoon water en schone lucht' Mensen passen eenvoudigweg niet in garages. Hoe mooi ze ook ingericht zijn met douches en energiebesparende apparaten' Woningen en garages zijn niet te vergelijken soorten ruimte. Woningen zijn noch de menselijke nesten waartoe socio-biologen ze zouden reduceren' nochkasten waarin mensen niet kunnen overleven, ongeacht hoe goed ze daar ook zitten. Garages vormen een opslagruimte voor voorwerpen die door de homogene ruimte van verbruiksartikelen circuleren; nesten worden gevormd en bewoond door dieren die door hun instinct gebonden zijn aan hun gebied. Mensen wonen. Ze hebben de aarde op duizenden manieren bewoond, en hebben van elkaar de vormen van hun woningen overgenomen. De veranderende aard van de woonruimte werd niet duizenden jaren bepaald door instinct en genen' maar door cultuur, ervaring en nadenken' Ik geef toe dat zowel gebied als woonruimte drie-dimensionaal van aard zijn, maar wat betreft. Hun betekenis zijn ze qua ruimte niet te vergelijken - net zoals woonruimte en garages. Geen van de wetenschappen. die we nu beoefenen kan precies deze verscheidenheid aan topologieën omvatten noch sociologie, noch antropologie, noch geschiedenis zoals ze nu meestal bedreven wordt kan het centrale perspectief waarin de belangrijke verschillen verdwijnen opgeven. lk geloof stellig dat het geordende verzet van de menselijke ervaring onder het bewind van de persoonlijke waarden en onder het regime van de schaarste een eerste stap vooruit is naar een verduidelijking van dit verschil - en dat is belangrijk. En zonder het herstel van een taal waarin dit verschil gesteld kan worden kunnen de weigering zich te identificeren met het model van de “ingekwartierde mens" en het zoeken naar nieuwe persoonlijke woonruimte politiek gezien niet effectief worden.
En als op deze manier de woon-handeling een onderwerp van de politiek wordt komt het onvermijdelijk tot een scheiding van wegen. Aan de ene kant zal er zorg zijn voor het 'huisvestingsprogramma" - hoe kan men iedereen rechtgevend of zijn aandeel in het gebouwde aantal kubieke-meters, goed gelegen en goed ingericht. Zo zal het huisvesten van de armen een "groeisector" worden voor maatschappelijk werkers als er geen geld meer over is voor de architecten. Aan de andere kant zal er zorg zijn voor het recht van een gemeenschap zichzelf naar vermogen te vormen en te huisvesten. Bij het nastreven van dit doel zal velen in het westen blijken dat de versplintering van de habitat en het verlies van tradities er voor gezorgd hebben dat het recht op zo'n bewoonbare habitat verspeeld is. Jonge mensen die er op staan zelf voor hun huisvesting te zorgen zullen met afgunst naar de derde wereld kijken waar ruimte én tradities nog steeds bestaan. Deze ontluikende afgunst voor de onderontwikkelden dient met moed-en overweging genezen te worden. Maar in de Derde Wereld hangt juist het overleven af van de juiste balans tussen het recht "zelf-te-bouwen' en het recht een stukje land te bezitten en zoiets als een eigen dak boven je hoofd.