Thuis op Toubcal

Eerdr gepubliceerd: volkskrantreizen.nl

We begonnen met zijn zessen aan de zesdaagse wandeltocht. Mijn vijf Franse vrienden hadden zich uitstekend voorbereid met nieuwe rugzakjes, speciale wandelsokken, een complete huisapotheek én een fles whisky. Op Fransen kun je rekenen. Op de lijst die we van de Franse reisorganisatie hadden gekregen stonden ook mutsen, wanten en warm ondergoed. Die had ik met een gerust hart thuis gelaten, we gingen immers inMarokko wandelen.

In Marrakech pikten we onze gids Fouad op en nadat de bus ons had afgezet in een pittoresk dorpje met geiten, scheve huisjes en ongeplaveide wegen, schudden we de hand van kok Mohammed en vier ezeldrijvers en waren we met zijn elven; de vier ezels niet meegerekend. Welgemoed gingen we op stap. En pas toen ik om me heen keek en in de verte sneeuwtoppen ontwaarde, realiseerde ik me dat we in de bergen waren. De Atlas. Goh, leuk.

Die eerste avond, we zaten in een grote tent op de grond, dronken zoete muntthee en zagen door de open flap kudden geiten aan ons voorbijtrekken, hoorde ik wat we deze week gingen doen. We gingen de Toubkal beklimmen. Of ik een beetje in conditie was, vroeg de gids grijnzend. ‘Mwah’ hield ik me groot op zijn Frans. Vier kilometer de hoogte in, is voor iemand die meestal onder de zeespiegel leeft een leeg begrip.

De ochtend van de klim zouden we om vijf uur in het donker vertrekken: voor de beklimming stond 3,5 uur, voor de afdaling zo’n 2,5 uur. Toen ik echter in het donker om me heen keek, bleek alleen gids Fouad er te zijn. Alle vijf de Fransen voelden zich te ziek, te zwak en te misselijk om de klim aan te durven. Watjes. En dus toog ik alleen met Fouad op weg.

Het was aardedonker, het stormde en het vroor. Bijna direct moesten we een grote ijshelling over. Hoe ik ook ploeterde, ik schoot geen meter op. Mijn schoenen gleden weg, mijn handen gleden weg, mijn stokken gleden weg,  kortom ik gleed weg. Even had ik de neiging om te keren, maar dat was mijn eer te na. Ik zou die Franse watjes mores leren!  Na een uur ijshellingen, steengruis en rotsblokken begonnen mijn knieën te ploppen. Mijn longen waren de afgelopen dagen blijkbaar gekrompen, want steeds vaker moest ik stilstaan om lucht bij te happen. Maar Fouad mijn gids, dartelde als een berggeit naar boven en ik zou me door zo’n joch niet op mijn kop laten zitten.  Dus weigerde ik alle pauzes, dronk alleen wat ijswater en had het laatste uur nog maar 1 mantra: ‘Ik moet het halen, ik moet het halen, ik moet het halen.’

Toen wij de top bereikten, heb ik wel gejuicht voor de foto, maar bevatten kon ik het niet. Fouad vertelde met een grijns dat ik waarschijnlijk met een tijd van minder dan 2,5 uur, een van de snelste vrouwen was die de Toubkal had beklommen. Jezus.  

De afdaling was geen makkie, zoals ik even in mijn onschuld had gedacht. Mijn knieën knikten, ik stapte regelmatig mis en bij elke val begon Fouad harder te lachen. Alsof ik voor mijn lol mijn tanden zette in rotsblok, gruis en ijs.

Ik vervloekte mijn vrienden, de Toubkal, de Atlas, Marokko en de wereld. Fouad haatte ik al hartgrondig. Het laatste half uur kon ik alleen nog maar wankelen. Stap voor stap, stap voor stap, stap voor stap, werd mijn nieuwe mantra.

Ik was nog nooit zo gelukkig als het moment dat ik onze witte tenten zag. En toen iedereen naar buiten kwam en begon te klappen, kon ik niet anders dan huilen. Ik was thuis.