Missie in Madagascar, deel 2


Eerder gepubliceerd: volkskrantreizen.nl, 2008

Hoe lang duurt ‘nog even’ in Madagaskar? Het transport kent zijn eigen wetmatigheden. Tijd is daarbij van volstrekt ondergeschikt belang.

Geen overval, geen ongeluk, geen file. De auto voor ons stond braaf te wachten op het pontje dat ook ons naar de overkant moest brengen. Voor bruggen over de grote rivieren heeft de Malagske overheid geen geld en trouwens, dat zou toch maar weggegooid geld zijn, zo is hun redenatie, want de cyclonen eisen elk jaar hun tol.

Het pontje was nog aan de overkant, erom heen zwermde een grote groep jongens. Het kon toch niet zo zijn dat hier sprake was van een soort slavenarbeid? Dat jonge mannen gedwongen werden de pont al zwemmend voort te duwen? Door de lens van mijn camera zocht ik onwillekeurig de bruut van een opzichter met zweep. Er was niemand die daar op leek. Jean Philippe ondertussen, begon ongeduldig te worden. ‘Altijd hetzelfde liedje. De pont is pas een half jaar oud, maar telkens kapot. Hij is gewoon te klein voor deze rivier. Daar waren ze al voor gewaarschuwd, maar luisteren? Natuurlijk niet.’ ‘Ze’ bleek de nationale vervoermaatschappij, zeg maar de NS voordat ze geprivatiseerd werd. De jongemannen bleken opgetrommeld vanuit het dichtstbijzijnde dorp om de pont te repareren. ‘De loopplanken zullen wel weer kapot zijn’, aldus een berustende Jocelyn. Hoewel er aan de overkant steeds meer jongemannen bijkwamen, had dat geen invloed op de beweeglijkheid van het pontje. Dat bleef liggen waar het lag. Even bellen met de overkant was onmogelijk, want wij hadden een half uur geleden definitief alle banden met de bewoonde wereld doorgesneden, door een gebied zonder reseau, ofwel gsm-bereik in te rijden. Er zat dus niets anders op dan te wachten. Zonder dat we wisten wanneer we verder konden, zelfs óf we vandaag wel verder konden. Maar de anderen, gewend aan dit soort transportonzekerheden, leken zich niet ongerust te maken. Van Jocelyn kreeg ik een stukje gekookte maniok; van Jean Philippe een Coeur du Boeuf, een vrucht die smaakt naar appel en banaan.

Ondertussen konden de voetgangers wel gewoon heen en weer. Niet met de officiele pont, maar met een pirogue.

 

Na drie kwartier wachten kwamen de cultuurverschillen langzaam boven. Malegask Jocelyn lag languit onder een struik vlakbij de meisjes met hardgebakken vissen, rivierkreeftjes en maniok. De twee Amerikanen in ons gezelschap hadden alle wachtenden een joviale klap op de schouder gegeven, in knersend Frans een gesprek met deze en gene geprobeerd aan te knopen en zaten nu lijdzaam en met rode hoofden te wachten in de auto. Fransman Jean-Philippe liep met driftige pasjes heen en weer.

Na weer drie kwartier wachten waren alle cultuurverschillen weggevallen. Iedereen lag voor pampus in de schaduw aan de kant van de weg, waterfles in de hand geklemd.

En toen, even dachten wij aan een fata morgana, kwam er beweging in de boot. Vanaf de overkant bereikte ons een gejuich. En jawel. De pont kwam onze richting uit. Niet snel, toegegeven, maar de boot kwam vooruit. Wij begonnen ons klaar te maken voor het vervolgtraject. Rugzakjes werden ingepakt, wat maniok voor onderweg gekocht, Jean Philippe startte de motor.

 

Plots sprongen, de pont was halverwege, alle jongemannen vanaf de boot in het water. Het beeld leek verdacht veel op de spreekwoordelijke ratten en dat zinkende schip. Ik verwachtte elk moment een Titaneske bootsondergang. Maar zo erg bleek het niet. ‘Kabel geknapt’, zei Jean Philippe, terwijl hij op een slap hangende stalen draad wees. Dat duurt nog wel even. Hij zette de motor weer af. Hoe lang duurt ‘nog wel even’ in Madagaskar? Daar kwam ik snel genoeg achter.

 .