Missie in Madagascar, deel 1

Eerder gepubliceerd: volkskrantreizen.nl, 2008

Hoe lang kun je doen over 110 kilometer? Wie wil reizen in Madagaskar moet geduld hebben. Heel veel geduld. De Route National is niet meer dan een zandweg vol kuilen, uit elkaar vallende bruggetjes en gammele pontjes. 

Vorige maand was ik een ruime week aan de zuidelijke oostkust van Madagaskar om over een project te schrijven van een Nederlandse non-gouvernementele organisatie (dank je Care). Vooraf had ik geweten dat het niet een echte pleziertrip zou worden, maar ik had me toch wel verheugd op de markten in de hoofdstad Antananarivo (de volksmond is verstandig en noemt het gewoon Tana) en de stranden van Fort Dauphin, een redelijke kustplaats in het uiterste zuidwesten. Een aantal vrienden had mij ook opgedragen wat boodschappen te doen, variërend van vanille tot wortelraspen! Helaas.

 In Tana zag ik alleen het hotel op doorreis naar Fort Dauphin en daar weer alleen het erf en huis van mijn gastheer, op doorreis naar Manentenina, een kilometer of 110 noordelijker langs de kust. Ik was wat verbaasd dat wij ’s morgens in alle vroegte (5 uur!) vertrokken, voor een ritje van -wat ik inschatte- toch niet meer kon zijn dan twee, vooruit drie uur. Hoe lang kun je doen over 110 kilometer? De vierwiel-aangedreven machine (quatre-quatre in het Frans, de officieuze voertaal) waarin wij plaatsnamen was imposant en zou dat klusje toch met enige efficiëntie moeten kunnen klaren. Ik vroeg het mijn Franse begeleiders, maar die hadden het te druk met zichzelf en de organisatie. Hen wilde ik nu niet met onbenulligheden storen, ik had ze later hard nodig voor mijn verhaal. De auto was goed gevuld, maar er was nog 1 plaats vrij. Toen wij uit de stad reden en een onverhard zandpad namen, dacht ik dan ook dat wij nog een passagier ergens in de bush moesten oppikken. Het zandpad was smal en zat vol kuilen. 

Harder dan 15 kilometer haalde de auto niet, ook al manoeuvreerde de chauffeur nog zo behendig om de grootste gaten. Poeh, gelukkig dat dit niet de hele weg zo doorgaat, dacht ik met optimisme, terwijl ik me manhaftig vastklemde aan de beugel boven me. Maar na een half uur heen en weer geslinger, begon ik onraad te ruiken. We waren toch wel op weg om nog iemand op te pikken? We kwamen straks toch wel weer op vlak, zacht en soepel rijdend asfalt? Of vooruit, een vlakke zandweg; een mens moest in Afrika niet te veel eisen hebben! Jean Philippe, chauffeur en directeur van het districtskantoor, wendde zich met een glimlach naar me toe. Wat of ik vond van hun route national? De enige en dus belangrijkste weg naar ons voorlopige hoofddoel Manentenina? 

Hij wees om zich heen: ‘Vroeger reed je hier door de bossen. Nu is alles kaal. Platgebrand door de Malagasken voor hun akkers en koeien. Catastrofaal voor het milieu.’ Jean Philippe sprak bewogen. Ik probeerde mijn hoofd in de geduide richting te draaien, maar schokte met mijn neus tegen het raam. ‘Erg zeg’, stamelde ik intelligent, terwijl de tranen in mijn ogen brandden. Hij keek opzij, verbaasd dat ik zo geëmotioneerd reageerde. Maar ik had geen zin om uit te leggen dat ik net mijn neus had gestoten tegen dat kolere raam. 

In stilte reden wij hotsend en botsend verder. ‘Op deze weg heb je in ieder geval geen last van files’, probeerde ik met een flauw grapje de stilte te doorbreken. ‘Oh jawel’, antwoordde Jocelyn, de directeur van kantoor Manentenina. ‘Met een beetje pech kom je daar vandaag achter.’Een half uur later stonden we stil. Achter de bumper van een andere 4x4. File? Ongeluk? Overval?