Jolijt in Jordanie

Toen ik jong en der dagen nog lang niet zat was, zwoor ik nimmer, maar dan ook nooit mee te gaan met een groepsreis. Dat gesjok in ganzenpas achter een reisleider met vlaggetje langs alle toeristische attracties, en altijd, waar je ook gaat die groepsmensen om je heen. Dat is geen vakantie, dat isl’enfer.

 

Het kostte mijn echtgenoot dan ook heel wat overredingskracht om mij mee te krijgen met een groepsreis naar Afrika. Brrr. Een maand lang met wildvreemden door Mali, Ghana en Burkino Fasso? Ik ging liever dood. Het bleek uiteindelijk een zeer interessante vakantie en de groep gaf er een onverwachte dynamiek aan. De eerste week was het aftasten, de tweede week waren de groepjes gevormd, de derde week was voor de roddel en irritatie en de vierde week had de ene helft ruzie met de andere helft. Heerlijk. De reisleidster bleek een dijk van een wijf, die ons glorieus langs alle klippen loodste, zonder vlaggetje.

 

Ook een tweede groepsreis naar Vietnam, Cambodja en Laos verliep volgens het hierboven beschreven stramien. Wij genoten met volle teugen. Ook van de reisleider die steen en been klaagde over de slechte beloning en vanaf dag 1 zijn hints over de voor hem broodnodige tip kwistig rondstrooide.

Ik aarzelde dan ook geen moment toen echtgenoot voorstelde om een weekje naar Jordanie te gaan, met hem én een groep.

 

Het begint allemaal op Schiphol. Iedereen is een potentieel groepslid. En dus bekijk ik iedereen van boven tot onder en van achter naar voor. Die: ja graag, lekkere kuiten. Dat stel ernaast: liever niet, lijkt wel een paar dooie muizen. En die verderop: alsjeblieft niet die ziet eruit alsof hij de gate nog niet haalt. Opgewekt  kopen echtgenoot en ik twee kleine flesjes stevige drank. Altijd weer fijn als je buiten Europa vliegt. We zouden ons deze goedgevulde winkel de komende dagen nog likkebaardend herinneren. Jordanie bleek namelijk veel minder westers en veel meer islamitisch dan ik had gedacht. Ik voelde me er soms als een verslaafde op zoek naar een fix.

 

Bij de gate wordt het helemaal spannend: van de circa 200 medepassagiers komen er 16 in aanmerking. Er wordt al druk gebabbeld en tips worden uitgewisseld. In Petra moet je vroeg zijn. In Petra moet je de zonsondergang zien. De Dode Zee is saai, drijven in de Dode Zee is fantastisch. Tegenover ons zit de reisleidster van een concurrerende organisatie, ze heeft een zeer geïnteresseerd groepje om zich heen verzameld: die komen in ieder geval niet bij ons. Ik doe net alsof ik een boek lees, maar ondertussen gaat iedereen door mijn molen: wie zijn de mensen die mijn week gaan maken? Met wie kameelschommel ik door de woestijn bij Wadi Rum? Met wie verken ik Amman?

 

Plots hoor ik vlakbij een luide stem met een onmiskenbaar accent. De schrik slaat me om het hart. Oh god. Het zal toch niet zo zijn dat ik naar het Midden Oosten moet met een paar Westlanders? Maar het kan natuurlijk altijd nog erger, bedenk ik angstig als ik ook een ‘Awel Zunne’ hoor. Nee, nee, ik zal toch niet op vakantie moeten met BELGEN?