Vader en een enkeltje Frankrijk

Maandag 9 februari 2015

Geef mij maar een enkeltje Frankrijk

Ongeveer een jaar geleden verhuisde mijn vader van een gewoon ‘bejaardentehuis’, naar een gesloten afdeling in een verpleeghuis. Vader was dementerend, kon niet meer voor zichzelf zorgen en nam te veel tijd in beslag van het –overigens zeer lieve- verzorgende personeel. 

Vader kwam terecht in een kleinschalig tehuis, in een afdeling met nog vijf andere zwaar demente bewoners. De eerste weken waren voor vader een hel. ‘Neem me alsjeblieft mee terug naar huis', vroeg hij steevast aan ons als we op bezoek waren, ook al had hij geen idee waar zijn ‘huis’ was. Vader dacht ergens in een onderwereld-café in Rotterdam te zitten. Hij voelde zich bang en onveilig. Hij was ook boos op ons: wij hadden hem hier gebracht. Wij hadden hem zijn vrijheid afgenomen.

Afgelopen zaterdag ging ik bij hem op bezoek. Hij zat vrolijk aan een tafel aardappelen te schillen. ‘Kijk’, zei hij met een knipoog naar een nieuwe bewoonster. ‘Dat is mevrouw X. Zij vindt me aardig. Ik vind haar ook aardig. Ik zal je straks aan haar voorstellen.’ Samen schilden we een grote pan aardappelen en gingen daarna nog even boodschappen doen. Dat vindt vader heerlijk; soms nemen de verzorgenden hem wel twee keer per dag mee in zijn rolstoel. Bij de slager krijgt hij –tot zijn grote plezier- altijd een stukje worst. 

Elke dag is er voor vader wat te doen. Ze zingen liedjes van vroeger, lezen met de verzorgende de krant, proberen samen het avondeten klaar te maken, krijgen rolstoel gymnastiek en regelmatig gaan ze er met zijn allen op uit. Hij wordt gestimuleerd te lopen, te bewegen. 

Het allerbelangrijkste voor vader is de warme zorg die hij elke dag krijgt; die aai over zijn bol, overigens met respect gegeven. Er wordt tegen vader gesproken, nooit over zijn hoofd heen. Dat alles geeft hem een veilig thuis gevoel. “Ik hoef niet meer naar huis. In dit hotel wil ik wel blijven” zo zei hij zaterdag tevreden.

Diezelfde zaterdag was ik ook op de gesloten afdeling van een ander tehuis. Laten we het Zonnerust noemen. Hier zaten 18 mensen in dezelfde ruimte als de huiskamer waar vader zit met zes mensen. Er waren twee verzorgenden voor deze 18 bewoners. Bij vader zijn er meestal twee op de afdeling, soms zelfs meer als er vrijwilligers zijn. 

Bij Zonnerust zaten sommige bewoners in een rolstoel helemaal niets te doen; een paar leken te slapen; anderen staarden in het niets. Niemand die zich om hen bekommerde. Activiteiten werden niet gepland; de activiteitenleidster kwam niet zo vaak op de afdeling; onlangs waren de zaken veranderd en nu moest zij van alles organiseren voor wel 150 mensen; de spoeling was dus dun. 

De verzorgenden hadden geen tijd om leuke dingen met de bewoners te doen; ze hadden hun handen vol aan het uitdelen van medicijnen, eten, drinken, het helpen bij wassen, plassen en aankleden. Vrijwilligers waren er soms, maar die gingen niet wandelen met de bewoners, die hielpen bij de broodnodige taken.

Nieuwe bewoners kregen wel een intake gesprek, maar geen medisch en psychologisch onderzoek als nieuwe bewoner. Er was dus ook geen behandelplan, want er was geen diagnose. Bezuinigingen, bezuinigingen. Rillend trok ik de deur achter mij dicht en dankte De Heer op mijn blote knieeen dat vader hier niet hoefde te wonen.

Terugfietsend naar huis kreeg ik het plots Spaans benauwd. Ik hoorde tot de gevreesde categorie van de bevolkingspyramide waarbij het aantal oude mensen tot recordhoogte is gestegen en het aantal jonge mensen tot een minimum is gedaald. Ik zou ronddolen in een zorg-wereld waarbij vergeleken Zonnerust een paradijsje zou zijn. 

Bij deze laat ik u allen weten: als ik oud en dement mijn urineluiers aan u probeer te verkopen, stuur mij dan naar mijn huisje in Frankrijk. Daar kan ik in alle waardigheid sterven. Ik wandel het bos in, zoek een mooie steen om tegen te zitten en wacht bij zonsopgang op het einde. Kost de gemeenschap uitsluitend een enkeltje Midden Frankrijk. Das pas bezuinigen.