Journalistiek in conflictgebieden, deel 1

Woensdag 9 november

Het is niet leuk om in conflictgebieden te werken. Niet vanwege het conflict, maar vanwege de ongelofelijke bureaucratie die te midden van alle chaos meestal heerst. Waag het niet de straat op te gaan als journalist als je niet van boven tot onder bestempeld bent met goedkeuringen, het liefst van god of allah zelf.

In dit geval, in Kinshasa, wist iedereen me wel te vertellen dat ik een accreditatie moest hebben, maar niemand wist hoe dat precies ging en bij wie, zelfs niet mijn lokale collega Benoit, toch een door de wol geverfde journalist.

Dus begin je met van het kastje naar de muur te lopen. In mijn geval was dat van de CENI, de organisatie die de verkiezingen begeleidt, naar het ministerie van communicatie. Na twee bezoeken kwamen we erachter dat de CENI nog niet accrediteert, dat zou pas twee weken voor de verkiezingen gebeuren. De echte reden hoorden we weer een paar dagen later: de badges waren dan pas klaar. Op het ministerie was de vriend van mijn lokale collega er niet, tja en dan begin je niet veel. Begrijp me goed, iedereen is heel hulpvaardig, zet altijd een stoel voor je neer, glimlacht vriendelijk en vraagt waar je vandaan komt, maar je komt geen steek verder. Niemand wist bijvoorbeeld op het ministerie wat ik nodig had om de accreditatie te krijgen. Volgens de een was een kopie van mijn visum voldoende, volgens een ander moest ik 2 pasfoto’s, een gedetailleerde aanvraag aan de minister, twee kopieen van mijn paspoort en 250 dollar meenemen. Natuurlijk was het dat laatste, daar kwam ik achter na mijn derde bezoek.

Uiteindelijk werd ik geholpen door een uiterst vriendelijke eerste secretaris van het kabinet van de minister, die ook nog eens snel was. Nadat ik mijn aanvraag op de correcte manier had ingediend, had ik binnen vijf uur mijn accreditatie.

Ik kon aan het werk.

Dat had ik gedacht.

Terwijl ik uit het raam van onze auto hing om foto’s te maken van verkiezingsposters en van mensen die in T-shirts liepen van parlementskandidaten, werden wij plots bestormd door een woedende menigte. Helaas stonden wij in een file, dus ontsnappen was niet mogelijk. Ruphin, mijn aardige, maar volstrekt ongeschikte fixer vanwege zijn lichaamsbouw (hij kan doorgaan voor een 12-jarige) en zijn vriendelijkheid, raakte in paniek en opende de deur. Blijf zitten, brulden wij- de chauffeur, Benoit en ikzelf- in koor. Het is een doodzonde om in dergelijke situaties je deur te openen. Je bent dan echt aan de wolven overgeleverd. Ruphin bleek banger van ons dan van de menigte en sloot snel zijn deur.

Gelukkig kwam daar een agent. Die zou ons wel ontzetten zo hoopten wij, want het bonken op de auto begon verontrustende vormen aan te nemen en ik zag de dollartekens in Jean-Clauds ogen verschijnen. Jean Claude is onze chauffeur. Hij berekende ongetwijfeld nu hoeveel hij mij kon vragen voor de schade.

De agent boog zich naar mij en vroeg wat ik dacht dat ik aan het doen was. Ik stootte Ruphin aan, het was zijn taak met de politie in discussie te gaan, maar Ruphin bibberde als een jong schoothondje. Benoit nam het dus over en legde kalm uit dat ik een buitenlandse journalist was, hier voor de verkiezingen, dat ik werkte voor een aantal Hollandse tijdschriften. De agent leek er niet erg van onder de indruk en hij vroeg om een papier.

Het was toen dat ik bedacht dat wij eerst KOPIEEN hadden moeten maken van de ACCREDITATIE voordat ik aan het werk ging. Want nu moest ik deze agent mijn ENIGE, kersverse, gloednieuwe, duur betaalde accreditatie overhandigen. Ik haalde het papier uit mijn tas. De agent nam de tijd om het te lezen, terwijl ondertussen de menigte om ons heen, ook een blik wilde werpen op het papier. Mijn gloednieuwe, kersverse accreditatie begon er beduimeld en verfomfaaid uit te zien.

De agent was niet overtuigd door het stempel  en de naam van  de minister. Dit was er een die alleen met een handtekening van Joseph Kabila of God genoegen nam. En o jee, daar kwam zijn meerdere aangestapt. Ondertussen speelde ik ‘dommie’. Ik domme buitenlander, ik niet verstaan, ik niet frans  spreek. Want het is bijzonder, ik herhaal bijzonder onverstandig om als buitenlander met welke autoriteit of welke menigte dan ook in discussie te gaan.

De agent overhandigde mijn kostbare accreditatie aan zijn meerdere. Die verdween er mee in de menigte. Ik zag mijzelf al weer de gang naar het ministerie maken voor een duplicaat en weer 250 dollar neertellen. Dommie, zei ik hardop in het Nederlands tegen mijzelf.

De meerdere dook weer op. Mét mijn accreditatie nog steeds in de hand en een lach op zijn gezicht. Hij maakte een gebaar dat we een raampje moesten open draaien. Gaf mijn accreditatie (Merci merci merci merci) en zei dat hij wel even de weg vrij zou maken. En dus reden we twee minuten later achter een loeiende politieauto voorbij de file.

Een geluk bij een ongeluk, heet dat geloof ik.

Onze volgende stop was een kopieermachine. Daar maakte ik 15 kopien. Ik ben er inmiddels al weer bijna doorheen. Want natuurlijk wil iedereen dat papier, dan zijn zij van de verantwoordelijkheid af. Dat er bovendien autriteiten zijn die graag laten merken dat zij een status aparte hebben, daar kwam ik achter toen ik een reportage wilde maken van boze studenten. Was de menigte zojuist ‘eng’ het kon allemaal nog veel enger.

Wordt vervolgd.