Le Canard in november 2013

29 oktober 2013

En daar stond ik dan buiten bij de hekjes waar de ophalers hun bordjes met namen hoopvol in de lucht hadden gestoken. Degenen met een mannennaam, lieten hun bordje al weer zakken. Net als de dragers waarop een exotische damesnaam. Sommigen hadden geen idee wat hun naam betekenden, want ik was toch echt niet John de Leeds. Naast me een kar vol bagage, ik had keelpijn, was gezellig moe na twee vluchten en drie uur wachten in Cassablanca en zweette uitbundig. Cotonou, Benin was zelfs om half vijf in de ochtend met 27 graden nauwelijks afgekoeld. 

Geen enkel bordje bevatte mijn naam.  Ik liep de hekjes nog eens langs, het zou best kunnen dat ik iets gemist had. Sommigen hieven aarzelend hun bordje nogmaals de lucht in. Maar zowel zij als ik wisten dat we niet bij elkaar pasten. 

Ik belde het meisje 'Voorzichtigheid' (Prudence) dat me zou komen ophalen, maar een vriendelijke automatische stem vertelde me dat dit nummer niet bereikbaar was op dit moment. Ik belde de lokale verantwoordelijke van PUM, de organisatie voor wie ik de komende twee weken aan het werk zou gaan. Die nam slaperig op. Hij zou actie ondernemen. 

Hoewel ik kwetsbaar was -'rijke' blanke vrouw alleen, midden in de nacht in een arm Afrikaans land, maakte ik me niet zo veel zorgen. De ervaring van afgelopen jaren had me geleerd dat er meer mensen waren die me zouden willen helpen, dan dat er boze bandieten waren die me zouden willen beroven. Het was gewoon zaak ervoor te zorgen dat een mens niet in de handen van de boze bandieten viel.

Stanislas, de PUM-vertegenwoordiger had na een half uur niet veel meer bereikt dan ik. Iedereen lag nog in dromenland. Hij kon me niet echt helpen, want hij zat honderden kilometers verder in het noorden, in Parakou mijn eindbestemming. Ik besloot het heft in eigen hand te nemen en zei tegen Stanislas dat ik een taxi zou nemen naar het busstation. 

En dus liep ik naar een jonge kerel in uniform en vroeg om een betrouwbare taxi die me naar het busstation kon brengen. Hij gebaarde dat hij er achter aan zou gaan. Binnen 15 minuten kwam hij terug met een grijsaard, die moeite had met mijn zware koffers en dus zeker geen bedreiging was op welk lichamelijk vlak dan ook.  

Wij waren al flink op weg toen Stanislas mij belde dat het wellicht beter was nog even wat tijd door te brengen op het vliegveld, omdat het busstation pas om zes uur openging. De taxichauffeur beloofde dat hij me zou blijven tot de bus vertrok; hij mocht wellicht krachteloos zijn, dom was hij niet. Hij rook een mooi financieel begin van de dag. En dus wachtte ik tot het busstation zou open gaan. 

Ik zag twee vormloze hoopjes in diepe slaap op een mat liggen voor de deur. Om hen heen werd Cotonou wakker. Verkoopsters zetten hun tafeltje neer voor hun manden met verse broodjes. Opgeschoten pubers liepen langs met simkaarten en strippen prepaidkaarten. Mede=passagiers arriveerden achter op een brommer, koffers op het hoofd. 

De twee vormloze hoopjes werden wakker, wreven zich letterlijk de slaap uit de ogen en sloegen het stof uit hun broek. Ze trokken een geel T-shirt aan en waren daarmee plots werknemers van de busmaatschappij. Ze rolden zorgvuldig hun matjes op en verborgen ze onder een trap. Samen met twee rugzakjes, waarin waarschijnlijk hun hele hebben en houwen. 

Plots draaide een grote BMW naast onze taxi. Een jongeman stapte uit en vroeg 'Madame Annèk?'. Ik knikte. Het bleek een neef, achterneef of vriend van de achterneef van Fred, de eigenaar van le Canard du Nord. Ik vroeg de jongeman vriendelijk Fred even voor me te bellen. Enige bevestiging leek me in dit geval op zijn plaats: jong, dure auto én brutaal, dat doet alle alrmbellen rinkelen. Maar Fred bevestigde dat ik deze jongeman kon vertrouwen en dus hevelde ik mijn bagage over van de taxi naar de BMW. God zegene de greep.

De grijsaard van de taxi vroeg 6.000 francs, zo'n 12 dollar. Hij had me een uur lang beschermd, dus dat leek me een meer dan redelijk tarief! Uiteindelijk zat ik om kwart over zes in de bus die om zeven uur zou vertrekken. Om half zeven kwam er een zware meneer voor me zitten die de rugleuning ver naar achteren deed leunen. Mijn knieen, die geen millimeter speling hadden, werden akelig omhoog gedrukt. Dat ging de eerste uren nog wel, maar daarna werd het weer zo'n helse busreis, waarbij je maar het beste de ogen kunt sluiten, uit je eigen lijf te treden en te wachten op het moment waarop er een eind aan de marteling komt. Dat moment komt namelijk altijd en die wetenschap is mijn reddingsboei. Alles is eindig dus ook een helse busrit. Maar voor ik uittrad, nam ik me wel voor, bij de terugreis een tweede kaartje te kopen. Uit mijn eigen zak. 14 dollar lijkt me een spotprijs om van een martelgang een plezierig te maken.